donderdag 14 augustus 2008

Column Volleybal Life, deel 8, april 2007

Zomaar ergens in Nederland, in een regio, in een rayon, speelt een Heren 2. ’t Zou het tweede van jouw vereniging kunnen zijn. VolleybalLIFE volgt de gebeurtenissen van dit ‘team next door’.

Het Wel & Wee Van Heren 2

Even over mezelf, hoor. Speel ik mijn beste wedstrijd sinds tijden, verliezen we met 3-0. Wat moet ik daarmee? Accepteren dat ik niet ‘het verschil kan maken’? Foeteren op de rest van mijn team waarom zij niet net als ik een topdag hadden? Alles goedbagatelliseren door ‘ja maar’ te roepen dat het wel de kampioen was waartegen we speelden? Ook nog wegrelativeren door te constateren dat in de eerste set een vinger uit de kom ging en dat de andere spelverdeler met z’n rug op slot speelde? Als olie op het vuur hoor ik fijntjes een medespeler na de wedstrijd tegen een teamgenoot de opbeurende woorden zeggen dat hij de beste was. “NEE, IK WAS DE BESTE!”, zei ik. Grote vraagtekens uitspuwende ogen waren mijn deel. Misschien moet ik me afvragen of ik wel een redelijk zelfbeeld heb? Daarom: deze column gaat niet over Heren 2, maar over mezelf. (Edoch, gaat niet alles wat je zegt over jezelf?)

Mijn pass is, laat ik het zo zeggen, enigszins onvoorspelbaar. Verrassend, kun je ‘m ook noemen. Leg ik een snoeiharde service keurig op de netband, slinger ik vervolgens een simpel balletje hoog in het net… dat de velden van elkaar scheidt. De trainer heeft het me uitgelegd: ik moet ‘in de pass kruipen’. Die bal als in slow motion ontvangen (ja, zo’n cliché treinstationscène waarbij twee geliefden elkaar na veel te lange tijd weer in de armen knallen), ‘m koesteren en liefdevol beminnen, vervolgens een dramatisch afscheid inbouwen door ‘m theatraal en met zachte druk een duwtje in de goede richting te geven en ‘m dan uitzwaaien tot ‘ie uit het zicht is verdwenen. Beetje geitenwollensokkentaal misschien, maar het werkt wel! Als ik het doe tenminste. Meestal vergeet ik het.

Mijn tennisopslag van vroeger gaf aanleiding tot een bijnaam met ‘kanonskogel’ daarin. Ik kán met die techniek ook een volleybal heel hard met enige topspin naar de overkant knallen, en in (ja, zonder racket natuurlijk). Maar ik doe het niet. Ik ben niet echt klein, dat moet in mijn voordeel werken. Maar dat doet het niet. Ik ben de nestor van het team, dus puur op ervaring zou honderd procent raak moeten zijn. Maar dat gebeurt niet. WAAROM NIET? Help! Is hier de hulp van een Sigmund nodig, of een trainer, of een beul? Is het psychisch, technisch of een kwestie van gewoon veel doen? Zucht… Ik hou het maar op een combi van die drie, en dus serveren we lustig doch zinloos want zich niet verder ontwikkelend verder.

Van mij als buitenspeler worden de vlammende, vlijmscherpe bliksemschichten verwacht, binnen de drie. Ahum, ik sta bekend als prikker. (…) Wat moet ik dáár nou weer mee??? Van nu af aan alles gaan rammen, ook al vliegt de helft weliswaar binnen de drie maar dan onder het net door en de andere helft vertrekt van mijn hand met ‘bestemming onbekend’? Of alle ballen die maar 1 cm net-niet goed liggen laten lopen en – terwijl ik licht overdreven met al mijn ledematen in het net land – pathetisch uitroepen dat ik daar ! niks mee kan! Niet echt constructief, lijkt me. Ook slecht voor de teamgeest. Dus ik prik maar verder, af en toe een puntje scorend.

Conclusie: met mijn zelfbeeld is het prima gesteld, ik ken mijn zwakke kanten en mijn… hm… Nou ja, ik ken mijn zelfbeeld. Volgende keer weer over Heren 2.

Jeroen (beheert de pot)

Geen opmerkingen: