dinsdag 30 augustus 2011

Column VolleybalLIFE, deel 34, september 2011

Zomaar ergens in Nederland, in een regio, in een rayon, speelt een Heren 2. ’t Zou het tweede van jouw vereniging kunnen zijn. VolleybalLIFE volgt de gebeurtenissen van dit ‘team next door’.

Het Wel & Wee Van Heren 2
De VolleybalLIFE ligt in de bus, ik blader naar de column. Hm, hij staat niet meer op pagina 5, dat vond ik de vorige keer wel een mooi plekje, ik dacht gepromoveerd te zijn. Helaas, ik sta deze keer weer ergens op de laatste pagina’s. Schijnt mijn plek te zijn, een andere column van mij prijkt ook in de achterste regionen van een blad. Elluk nadeel hep s’n voordeel: als je van achter begint te bladeren, verschijn ik, rechts op de rechterpagina, snel in beeld.
Ik lees ‘m even door. Het is altijd weer enigszins een verrassing voor mij wat ik geschreven heb; de deadline ligt immers alweer een aantal weken achter me. Er valt me iets op, en sinds het begin van deze column hou ik daarmee – voor mijn gevoel overdreven – rekening. Het valt me namelijk op dat ik nogal ‘snel schrijf’. En daarmee bedoel ik dat ik zaken niet erg verduidelijk. Ik schrijf zogezegd voor de goede verstaander, ik ga ervan uit dat er maar een half woord nodig is. Ik verwacht dat de lezer mij aardig kent, en mijn chaotische manier van denken en voelen doorgrondt. Misschien dat dat wel geldt voor die ene lezer (mijn moeder), maar de andere helft (mijn volleyballende neef) kent mij minder goed. Tijd dus om maar eens wat d u i d e l i j k e r te zijn. Als tekstschrijver weet ik dat in de reclame de gemiddelde consument wordt aangeschreven op het niveau van mavo 3. Dat heet tegenwoordig vmbo – theoretische leerweg, maar dat is voor de gemiddelde reclametekstschrijver weer veel te ingewikkeld, want de gemiddelde reclametekstschrijver – copywriter in jargon – houdt het graag simpel; heerlijk helder samen in een potti.
Nu zit het – überhaupt – al in mijn schrijfstijl ingebakken dat ik het op woordniveau coûte que coûte simpel houd. Dat maakt mij een goede copywriter. (…) Haha! Dat talent komt me gewoon aanwaaien, ik hoef er geen reet voor te doen, ik ben in wezen een lui zwijn! Ik type gewoon wat, check zo af en toe een woordje bij mijn vrienden-voor-het-leven Van Dale en Onze Taal en mijn relatief nieuwe liefde Google, en stuur vervolgens een factuurtje.
HO! Wacht even, nou niet te negatief worden, want ik ben op dit moment toch bezig een oude column kritisch door te nemen, wat me verleidt – ja, met -dt, de vakman onderscheidt zich – tot dit stukje zelfreflectie. Ik werk dus toch wel voor mijn geld!

Hé: ik schrijf op mavo 3 niveau, maar die factuur is geënt op minstens hbo-niveau! Dat doet een volleyballer me niet na: spelen op vierdeklasniveau en betaald krijgen alsof ‘ie in de Lega Pallavolo Serie A1 balt. Komend seizoen maar eens spelen alsof ik op hoog niveau mijn brood verdien.

Jeroen (liever moe)

dinsdag 16 augustus 2011

Column VolleybalLIFE, deel 33, juli 2011

Zomaar ergens in Nederland, in een regio, in een rayon, speelt een Heren 2. ’t Zou het tweede van jouw vereniging kunnen zijn. VolleybalLIFE volgt de gebeurtenissen van dit ‘team next door’.

Het Wel & Wee Van Heren 2
Afgelopen seizoen stevenden we af op degradatie. We verloren keer op keer. Vaak met minimale verschillen, daarom geloofden we halverwege nog in een ommekeer. Nee, geloven is niet het juiste woord; we hoopten op een ommekeer. Maar op hoop kun je niet bouwen; je kunt hopen de staatsloterij te winnen, maar daar niet in geloven. Als je dat doet, doe je iets verschrikkelijk fout. Nee, begrijp me niet verkeerd: je kunt wel geloven, bijvoorbeeld in liefde. Maar zoals Theo Maassen al zei: dat levert niets op. Wat wel wat oplevert, is geloof in jezelf. Dat wil namelijk wel helpen tijdens een volleybalwedstrijd. Probleem van onze ploeg was, dat we geen gezamenlijk geloof hadden. Dat was een kracht die we node misten. En zo gingen die beslissende puntjes telkens weer naar de overkant van het net.

Als je bijna alles verliest, degradeer je. Je kunt hopen wat je wilt, maar je weet gewoon: je degradeert. Nu heb ik stiekem tóch gehoopt. Gehoopt dat het rayon de poules zou omgooien en de een-na-laatste plaats, want daar stonden we, aan degradatie zou ontsnappen. Met de hakken over de sloot. En wat gebeurt er? Hét gebeurt! Ons Nevoborayon heeft beslist dat er niemand degradeert uit onze klasse!!!

Mat leer ik:
(Over deze beslissing:) niets is zeker tot het zeker is.
(Over ons team:) we kunnen wat geloof gebruiken.
(Over mijn strohalm:) ik kan toch bouwen op hoop!
Er is hoop voor ons team, zeker weten! Daar geloof ik in!

Wat is hoop? Hoop is de wensende verwachting dat iets goeds, dat nog onzeker is en in de toekomst ligt, werkelijkheid zal worden. Aldus meneer Van Dale. Hoop is een schraag van het geloof; zonder hoop kan het geloof niet staande blijven. Aldus de bijbel. En de liefde zet geloof om in daden. Weer die bijbel. Wat hebben we aan al deze wijsheden? In het dagelijks leven, gedurende de competitie, tijdens de wedstrijd? Dat we dus maar flink moeten hopen. De yell voor de wedstrijd wordt: WE HOPEN DAT WE WINNEN! Hm, klinkt niet zo krachtig. Maar ja, die hoop is volgens bovenstaande theorie wel nodig voor het geloof in onszelf. Maar dat geloof was er nog niet, dus eerst daarvoor zorgen. En hoe moet dat ook alweer? O ja, door er een tankje liefde als brandstof tegenaan te gooien. Dus we zijn eruit, dáár moeten we het uiteindelijk vinden: de liefde!

Volgend seizoen “Het Wel & Wee & Geloof & Hoop & Lief & Leed Van Heren 2”!

Jeroen (leeft de liefde)